Zonder poespas naar de tapas 


Info  Filmpje  Achterflap  Fragment  Recensies  Reacties

 

In 2010 stond een reis door Andorra, Spanje, Gibraltar en Portugal voor Erik en Roos Boum in het teken van natuur, cultuur en geocachen. Geocachen is een mondiaal zoek-en-vind-spel waarbij men “schatgraaft” op meer dan een miljoen prachtige locaties die vaak niemand meer een blik waardig gunt. In deze reisroman hun, vaak hilarische, verslag.

 

In vierenveertig dagelijkse hoofdstukken met foto’s biedt Roos Boum u herkenning betreffende oude beschavingen en landsgewoonten. Met haar eerlijke stijl spreekt zij uw vijf zintuigen aan en vertelt met relativerende humor en de nodige zelfspot, zeker inzake de man/vrouw-relatie, over hun belevenissen.
Daarnaast gaat er bij het reizen met een oude kampeerbus nogal eens wat fout: ze komen bijna klem te zitten in een nauwe steeg, blazen de motor op, worden bij het vrijkamperen haast door een bosbrand verrast en meer van zulk soort “futiele” dingen.

 

Kort leesfragment:

Het huisje is compleet overgroeid met klimop en bramen en heeft een grappig koepeldakje. De deur is reeds lang geleden verdwenen, net zoals de ruiten. In de kleine ruimte omhult het duister ons. Spaarzaam licht valt door de ronde overgroeide ramen naar binnen. We horen, en o bah; we voelen water stromen! Zacht glijdt het nat langs onze schoenen. Ons zaklantaarntje geeft slechts een miezerig lichtje. Net voldoende om te zien dat er in het midden door een kanaaltje, water stroomt. Prachtig, helder water.
We gaan de smalle, donkere tunnel binnen. Hier en daar is hij ingestort en liggen de stenen in het watertje. Langzaam, meer op de tast dan dat we wat zien, schuifelen we wijdbeens verder. Op iedere “kade” langs het watertje, een voet. Ik concentreer me op waar ik in het schemerige licht mijn voeten neerzet.
Ineens pakt iets mijn haar! Ik kan net een tuttig gilletje onderdrukken. Het zijn slechts neerhangende braamstruikuitlopers die naar binnen zijn gegroeid. Stukken stuc breken af onder mijn steunzoekende handen. Er volgt een trap met vijf spekgladde treden. Dan valt een baan licht naar binnen door de kapotte muur.
Wat we dan zien… hadden we nooit verwacht. Het kanaaltje is hier breder en aan weerskanten van het kanaal staan overblijfselen van prachtige bewerkte bankjes! Wat bijzonder! Dit moet een soort ondergronds “kuuroord” geweest zijn. In het brede deel van dit kanaal kon je met je voeten zitten. Misschien kende men het water geneeskrachtige eigenschappen toe. Hier moet ook “de schat” liggen. We vinden het logboekje en noteren ons bezoek.
-

Reis mee met Roos en Erik en laat u bekoren door de schitterende pracht van het Iberisch Schiereiland.

 

Lang leesfragment:

Het wandelpad, eigenlijk één lange trap naar beneden, is goed aangelegd. Aan een kant van het pad is altijd een touw waar je je aan vast kunt houden. Maar we hebben deze levenslijn op onze afdaling niet zo nodig. We hebben skistokken bij ons als wandelstokken. Bovendien staan we voornamelijk stil om ons heen te kijken. De natuur is werkelijk adembenemend. De rivier Gaduares heeft hier zijn weg uitgesleten en vervolgde zijn loop op deze plek ondergronds door grotten. In het steile dal dat hij had uitgesleten, heeft men tussen de rotswanden een stuwdammetje gebouwd. Het dal en de grot zijn als gevolg daarvan droog komen te staan, waardoor zich een bijzonder minibiotoop heeft ontwikkeld. Ik zie planten die ik wel eerder gezien heb maar nog nooit zo groot! Net alsof we miljoenen jaren terug in de tijd zijn gezet. Ik heb er zo’n prehistorisch gevoel bij, alsof er ieder moment een tyrannosaurus uit de struiken kan komen. Ik hoor wat stampen… Maar nee, het is Erik, die komt kijken waar ik blijf.

 

De rivier zelf is sinds lang opgedroogd. De kleine stuwdam heeft geen functie meer. Vele tientallen soorten vogels hebben hun thuis in het dal en de grot gevonden. De akoestiek is geweldig in deze diepte waar de rotsen zeker veertig meter boven ons uittorenen. Het koeren van de duiven lijkt van alle kanten te komen. Het gekras van kraaien weerkaatst alsof er een hele kolonie zit. Maar zijn het wel kraaien? Ze hebben een lichte snavel… het zijn roeken! Wat bijzonder! Die zie ik niet zo vaak. Hun krassen en het gefluit, getjilp, gekoer van honderden vogels die ik niet bij soortnaam ken, geeft de achterliggende stilte iets onwerkelijks. Af en toe horen we ver boven ons autogeluiden over de weg. Verder zijn we alleen met de natuur.

 

Het pad is bezaaid met verse keuteltjes. We vermoeden van berggeiten, maar ze hebben ons waarschijnlijk al van verre horen aankomen en zijn snel gevlucht. Het is hier een eldorado voor ze. Planten en bloemen te over. Gele bremachtige struiken en vele grassoorten. Vooral veel maagdenpalm dat in een mooie lichtpaarse kleur van de stenen golft daar waar hun wortelvoetjes aarde hebben kunnen vinden. Vele voeten belopen dit pad. Vier mensenvoeten in dit geval, maar duizenden kleine andere pootjes van vooral duizendpoten en een zwart soort pissebed die zich als een balletje oprolt als je hem aanraakt.

 

Dan zijn we vlakbij de grot La cueva del Hundidero. Hier heeft eveneens een aardverzakking plaatsgevonden. Het pad met touw is over enkele tientallen meters verdwenen.
‘Je zal hier lopen als zo’n pad net onder je wegzakt door de regen,’ roept Erik naar mij.
‘Nou, als het zo hard regent, ga je hier niet lopen hoor,’ spreek ik tegen, mijn stem echoot tegen de wanden.
‘Stel dan dat het een paar dagen later verzakt. Dat het al op halfzeven hangt. Dat het gewicht van zo’n wandelaar nét teveel is. Glijd je zo de berg af.’
‘Hebbie nog meer van die opbeurende opmerkingen, “lieverd”?’ roep ik terug.
‘Ja, het stinkt hier naar dood.’
Ik snuffel als een hond in de lucht, Nu ruik ik ook vaag de geur van dood. Naarmate we verder afdalen over de gevallen keien, stinkt het harder.
‘En kijk! Hier hebben we de wandelaar!’
Zo snel de keien het toelaten ren ik naar Erik. Die staat wat besluiteloos bij een stuk van een jas dat uit de keien steekt. De stank is hier inderdaad heftig. De mouw is bol alsof er nog een arm in zit.
‘Het zal toch niet echt?’ roep ik verschrikt uit.
Met zijn skistok rolt Erik een kei van de mouw af. De manchet van het bruine jack komt vrij. Er zit geen dode hand aan. Ik prik in de mouw en slaak een zucht van verlichting. De bolle mouw is vol met zand gestroomd, daarom lijkt het een arm van een lijk. Uiteraard is het gebakken, stinkende lucht. Vermoedelijk ligt er ergens een berggeit dood te wezen onder het puin van de verschuiving. Gauw verder. Maar het houd je wel bezig. Stel nou dat er wél een paar weken geleden iemand met de verzakking is neergestort. Zijn familie, als hij die al had, heeft hem als vermist opgegeven. Ten einde raad hebben ze het zoeken moeten opgeven. Hier ligt dan zijn lichaam tussen de keien. Zijn inmiddels tot pulp verrotte arm in de mouw en zijn afgerukte hand ligt elders. Of een beest heeft die eraf gekloven. Of toch die dinosaurus. Jakkes.

 




Gehele site ©RoosBoum
*** Disclaimer ***