Fragment uit 'De Kennisbewaarder'
Info Filmpje Achterflap Fragment Recensies Reacties
Leunend over de balustrade van het uitzichtpunt verlies ik me in het duizelingwekkende uitzicht. Rick ben je
daar? Ik zou het 't liefst willen schreeuwen. Zo hard dat het zou weerkaatsen tegen de wanden. Maar ik doe het
niet. Bijna mis ik de trein. Alleen maar omdat er een eind achter me door treinpersoneel “señora” wordt geroepen,
keer ik terug in de werkelijkheid. De harde werkelijkheid. Ik ben op weg om de spullen van mijn waarschijnlijk
overleden vriend op te gaan halen.
Een beweging naast me trekt mijn blik uit de canyon. Een zwarte mouw leunt ook op het hek. Eraan vast zit een van
de gelikt geklede Mexicanen die ik daarstraks op het perron in Chihuahua zag staan. Zijn handen losjes in elkaar
gevouwen. Een grote, gouden schakelarmband glimt om zijn rechterpols. Een Rolex om de andere. Een protserige
zegelring met een blauw safiertje in het hoekje naast de onleesbare initialen, siert zijn vinger. Rick heeft ook
een ring, maar dan een bescheiden duimring met Keltische tekens. Net als ik me wil omdraaien, voel ik links óók
iets. Iemand pakt mijn elleboog. Een tinteling van schrik schiet door me heen. Met heel mijn instinct voel ik dat
dit niet goed is. Het wordt bevestigd door het in slecht Engels uitgesproken: 'Er komen nog meer treinen, señora
Bro-ère,' zegt de man die mijn elleboog té stevig vast heeft. Hij kent mijn naam!
De Rolex doet ook een duit in het zakje: 'We hoeven ons niet te haasten. We hebben best nog tijd voor een gezellig
gesprekje.'
'Señora!' klinkt het ver achter me. Het treinpersoneel roept me nog eens.
Ik draai me met een ruk om en weet mijn elleboog los te wrikken. Op het moment dat ik wil gaan rennen, bevries ik
in mijn beweging. 'Je wilt niet weten waar je vriend is? Ook goed, hoor.' De man roept in het Spaans naar de
treinman dat ze, dat ben ik, niet meegaat. Mijn rugzak! Alles wat ik hier bezit in dit rotland staat nog in de
trein. Ineens realiseer ik me dat Rick nog moet leven, dat zei hij! 'Leeft Rick?'
In het Spaans zegt de andere: 'Voor jou een vraag, voor ons een weet, bebé. Als jij het ook wilt weten, willen we
jou dat best vertellen.'
Tegelijk met de opbouwende spanning door die dreigende mannen, is er een even grote opluchting. Ik zou willen
lachen. Rick leeft! Maar dit is zo fout. Dit zijn vast drugsdealers. Enge gelikte mannen. Zie je nou wel. Ze hebben
Rick gevangen genomen. Ik wist het! Ze willen losgeld. Ann had gelijk. Nu voor het eerst bekijk ik het gezicht van
de man die mijn elleboog weer vastheeft. Door zijn Ray-Ban-zonnebril kan ik zijn blik niet zien. Wel een knap
gezicht. Jong. Zijn glimlach zou mooi geweest zijn als hij niet zo'n creep was. Nonchalant heeft hij zijn dure
colbertje openhangen en zie ik dat nou goed? Ik ben perplex. Nee, dit is gewoon een slechte B-film. Het handvat van
een zwart pistool steekt uit zijn broeksband. Maar dit is geen film. Dit is werkelijkheid. Iemand probeert mij hier
zwaar te intimideren. Een golf misselijkheid overvalt me. Rick. Ze weten waar Rick is. Dat kan alleen maar
betekenen dat ze hem ontvoerd hebben. Hoe weten ze wie ik ben?
'Wat denk je ervan, Liz Bro-ère? Zullen we maar met onze auto verdergaan?' Uiteraard wachten ze mijn antwoord niet
af en op het moment dat de trein vertrekt mét mijn rugzak, loop ik “gezellig” tussen de twee mannen in naar de
parkeerplaats. “Gezellig” want de Rolex-man heeft zijn arm klef om mijn nek geslagen en trekt mijn hoofd dicht naar
zich toe. Een verliefd stel is er niets bij. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik voel mijn oksels onaangenaam nat
worden en niet door de broeiende hitte. Het derde wiel aan de wagen, de Ray-Ban-man, kijkt onopvallend, spiedend om
zich heen. Met een doordringende blik probeer ik de aandacht te trekken van de mandjesverkopende vrouwen. Maar
niemand ziet er iets vreemds in dat ik alleen uit de trein kwam en nu met deze twee mannen ben. Zien ze de angst op
mijn gezicht niet? Verspeel ik mijn kansen Rick ooit nog te zien als ik nu ga gillen? Als ik ga schreeuwen, zullen
ze mij niets doen. Ze zullen me niet hier ter plekke afschieten. Iedereen heeft hen dan gezien. Ze zullen vluchten,
maar ik ben dan mijn link naar Rick kwijt. Ik kijk een van de jonge verkoopsters nogmaals indringend aan. Ik hoop
dat ze zich dit zal herinneren als wie dan ook ernaar vraagt.
Ik heb een ingeving. Ik laat de dennennaaldenmandjes vallen. Eentje valt voor de voeten van Rolex-man die het niet
kan ontwijken en erop stapt waardoor het knikt en het hobbelend als een fietswiel met een slag erin, een eind
doorrolt. Het meisje ziet het. Nogmaals kijk ik haar aan. Ze móét me herinneren. Ray-Ban-man raapt de mandjes op en
kijkt me vals over zijn zonnebril aan. 'Nog één keer zo'n geintje en je ziet je vriendje nooit meer terug,' sist
hij.
Tussen de twee gangsters ingeklemd, loop ik naar een vette, gloedjenieuwe Mercedes. De motor draait al, of nog.
Er wacht net zo’n gladjakker. Zelfde genre als mijn “nieuwe vrienden”. Niet in paniek raken, Liz, bij het WET
zullen ze alarm slaan. Conchita zou me komen afhalen van het station. Als ik er niet ben, móéten ze naar de
politie. Als eerst een werknemer van hen verdwijnt en vervolgens zijn vriendin, dan kunnen ze niets anders doen dan
de politie weer inschakelen. Mijn rugzak zal worden gevonden. Ik zou nergens heen zijn gegaan zonder mijn rugzak.
Dan valt mijn oog op … mijn rugzak. Hij leunt tegen de protserige, goudkleurige velg van het voorwiel van de wagen.
Ze hebben mijn tas uit de trein gepakt. Galant houdt Rolex-man de achterdeur voor me open. Niemand van de toeristen
hier op dit stoffige pleintje verzameld, zou vermoeden dat dit niet normaal is. Koude lucht van de airco van de
wagen waait me tegemoet. Het enige dat me in deze hitte welkom is. Via de andere kant stapt Ray-Ban-man in.
Rolex-man schuift met me mee als ik instap. Tussen de twee mannen op de achterbank, als de middelste haring in een
tonnetje, kan ik nergens heen. De derde man gooit mijn rugzak op de passagiersstoel voorin, smijt de deur dicht,
loopt om, stapt in en scheurt met slippend schurende banden weg van de zanderige parkeerplaats . Zodra we buiten
het gezichtsveld van de bebouwing zijn, wordt mijn hoofd onzacht naar mijn schoot gedrukt en een hand duwt mijn
gezicht tussen mijn knieën. Beide mannen gebruiken mijn rug als middensteun waardoor ik niet omhoog kan. Het is
duidelijk niet de bedoeling dat ik zie waar we heengaan. Het lijkt uren te duren dat ik in deze onmogelijke houding
wordt gehouden. Mijn liezen knellen en mijn benen slapen. Af en toe probeer ik mijn hoofd iets te draaien zodat ik
wat van de buitenwereld kan opnemen. Behalve de strakblauwe lucht zie ik niets. We hebben de weg verlaten en
hobbelen nu al een poos door kuilen. Krampachtig als een mantra onthoud ik het getal in mijn hoofd dat iedere paar
minuten eentje groter wordt. Ik tel het aantal liedjes van de cd-speler. De eerste cd had twaalf nummers. Nu zitten
we aan de vijf van deze nieuwe dame die haar Spaanse gekweel ten gehore brengt. Zeventien songs. Dat moet ruim een
uur zijn. Ik kan de politie later vertellen dat we een uur hebben gereden. Ondertussen kan ik alleen maar aan Rick
denken. Hoe zouden ze hém behandeld hebben?
Net als ik het twintigste liedje, of was het nou het eenentwintigste, geteld heb, stoppen we. Barse kreten en
opdrachten worden geroepen. Deuren van de wagen gaan open. Warmte stroomt als een zwaar kleed naar binnen. Zanderig
stof dringt in mijn neus. Ruw word ik uit de auto gesleurd door Rolex-man. Mijn slapende benen willen me niet
dragen, het steekt verschrikkelijk. Ik wankel en krijg nog een zet na waardoor ik val. Ik land op mijn handen en
knieën. Schaaf mijn handpalmen. Rauw gelach. Het is over met de vriendelijkheid. Ineens realiseer ik me iets
vreselijks. Ik heb hen gezien. Nu kunnen ze me niet in leven laten. Tranen die toch al brandden achter mijn
oogleden, stromen nu vrijelijk. Dat het zo moet eindigen. Een harde trap in mijn zij doet me met mijn gezicht plat
in het harde zand vallen. Het schaaft. Zand plakt aan mijn bezwete, betraande gezicht. Iemand trekt aan mijn
paardenstaart. Harder en harder. Ik kan alleen maar de trekkende beweging volgen, breng mijn handen naar de armen
die aan mijn haar trekken, voel mouwen van een pak, moet opstaan, zie bijna niets dan de blauwe lucht met mijn
hoofd zo achterover getrokken. Ik word vooruitgeduwd, probeer de stemmen te tellen. Tellen. Hoeveel liedjes?
Vijfentwintig? Ik weet het niet meer. Dat ik hetgeen mijn enige houvast leek, ben vergeten, doet me wanhopen.
Geschreeuw, vijf mannen? Eenentwintig, weet ik ineens weer. Eenentwintig liedjes. Ik loop kennelijk niet snel
genoeg en word nu aan mijn haar voortgetrokken als een paard dat aan zijn manen vastgehouden wordt. Ik probeer zo
goed ik kan zijdelings mee te lopen om het pijnlijke trekken aan mijn haar te verminderen. Rotsen. Zand. Ik moet nu
zó snel meelopen dat ik alleen nog maar voorovergebogen mee kan rennen. Ik zie de omgeving beter. Droog. Dor. Zand
en nog meer rotsen. Geen huizen, geen weg, geen bomen. Een rotswand. Golfplaten. Een kot. Het staat blauw van de
sigarettenrook. Vaag ruik ik iets bekends maar kan het niet thuisbrengen. Ik probeer alle indrukken op te nemen.
Voor de politie. Voor als ik hier levend vandaan kom. Achter me klinkt gelach als ik verder naar binnen struikel na
een harde duw.
'¡Siéntate!'
Ik ga zoals opgedragen zitten op de enige stoel die de kale ruimte rijk is. Geen Rick. De stoel staat naar een
blinde achtermuur gericht. Achter me bij de deuropening staan de mannen, ik wil ze zien. Hen in de ogen kijken. Ik
wil omdraaien, maar dit wordt meteen bestraft met een harde klap tegen mijn hoofd. Mijn oor gloeit.
'¿Dónde está tu marido?' vraagt dezelfde stem.
'Waar is mijn man? Jullie zeiden dat hij hier was.'
De Rolex-man-stem zegt: 'Alleen om jou zonder tegenstribbelen hier te krijgen, querida. Waar is hij?'
O shit, dit is helemaal mis. Godver. Ik hoopte-
'¿Dónde está?'
'Hoe moet ik dat nou weten?' antwoord ik in het Engels.
'Spreek Spaans!' brult de Spaanse stem.
'¿Cómo voy a saberlo?' gil ik nu.
'Ik geloof je niet. Je weet waar hij is.'
'No.'
'Je werkt met hem samen. Jullie zijn moordenaars!'
'Moordenaars? Waar heb je het over? Rick heeft niemand vermoord en ik ook niet.' Ik doe nu mijn best mijn stem kalm
te laten klinken,
maar hij slaat over en klinkt schril.
'Hoe weet jij dat hij niemand vermoord heeft? Dan heb je dus nog met hem gesproken. Waar is hij? Met wie werkt hij
samen? Wie is zijn handlanger?'
Wat ís dit? Handlanger? 'Jullie hebben de verkeerde!'
'Staan!'
Mijn oog valt op mijn dennennaaldenmandjes. Achteloos liggen ze in de hoek gesmeten. Het ene met de knik. Een harde
por in mijn rug doet me het commando opvolgen.
'Uitkleden!'
Wat? Ik verstijf bij de gedachte aan wat ze kunnen doen. Houd je hoofd koel, Liz, spreek ik mezelf toe. Uitspoelen
en klaar. Het zijn maar pikken. De tentoonstelling Exotisch Erotisch volgend jaar. Piemels, pikken, penissen. Een
smak tegen mijn andere oor. 'Uitkleden!'
Ik reageer kennelijk niet snel genoeg en hoor een metalige klik, onmiddellijk gevolgd door geruk aan mijn T-shirt
dat ze van mijn lijf snijden en vervolgens voor mijn ogen binden. Het koud van het mes schraapt over mijn rug als
ze mijn bh-band doorsnijden. Ruw trekken ze de schouderbandjes van mijn armen. Met ontbloot bovenlijf sta ik daar.
Ik verberg mijn naaktheid met mijn armen. Ik hoor honend gelach. Een hete adem bij mijn oor. Rolex-man? 'Nice
tits.'
'Uitkleden!'
Ik verroer me niet. Weer een klap tegen mijn oor. Dit keer zo hard dat ik een piep hoor.
Ruw getrek aan de knoop van mijn jeans, ongeduldig gefriemel, harde handen die de broek omlaag trekken. Mijn slipje
glijdt mee, ik wil het nog tegenhouden. Maar iemand trekt het uit mijn hand en stroopt het af. Met mijn kleding om
mijn enkels, blootgesteld, letterlijk, aan wel vijf kerels sta ik daar.
In het Spaans weer: 'Laatste kans, waar is je man? Wie zijn jullie handlangers?'
'Ik weet godverdomme niet waar Rick is. Ik ben naar Mexico-'
Een enorme slag op mijn rug en ik val door de klap voorover, mijn voeten nog steeds in de broek. De pijn is
vreselijk. Een pijnscheut trekt van onder naar boven door mijn ruggengraat en acuut heb ik hoofdpijn. Zand in mijn
mond. Ik moet me bewusteloos houden. Dat was ik ook echt van plan tot ze me weer omhoogtrekken aan mijn haar. Ik
gil. Mijn blinddoek verschuift. Ik zie een vrouw! Niet haar gezicht, maar haar decolleté, een moedervlek op een van
haar borsten. Borsten die zacht meedeinen op haar bewegingen. Ze bindt mijn handen voor mijn lichaam samen. Ik hoor
het knerpende geluidje van een tie-wrap. Strak. Onmiddellijk voel ik mijn handen dik worden en verstijven. Ze weet
wat ze doet. O shit, o shit, o shit. De blinddoek wordt goed getrokken en belemmert me alle zicht, behalve vaag op
mijn eigen blote bovenlichaam.
'¿Dónde está tu marido?'
'Weet ik niet. Ik zoek hém juist. Kijk dan in m'n rugzak. Opsporingsposters!' gil ik.
Mijn armen worden omhooggetrokken. Ik word opgehesen tot ik nog net op mijn tenen sta. Mijn bergschoenen,
afgestroopte jeans en slipje worden uitgetrokken. Met een plotselinge helderheid weet ik dat ik dit niet ga
overleven. Niets heeft nog meer zin. Rick. Joost. Ann. Een tentoonstelling over piemels. Wat triviaal.
Nog zo’n vlammende pijn schiet door mijn rug.
Ik huil dat ik niets weet.
De onverdraaglijke pijn volgt op de volgende zwiep en de pets.
Dan komt er bij ieder woord van de vraag een slag. Bijgezet door een kreet van kracht. Het is de vrouw. Ze slaat
met iets dat dik maar flexibel lijkt. Belachelijk dat ik kan analyseren wat ik voel. Ik concentreer me op de pijn
in mijn polsen en schouders. Negeer de slagen. Slagen die feller worden. Tranen lopen over mijn wangen. Speeksel
uit mijn mond. Plas tussen mijn benen door. Ik raak de tel kwijt. Weet ik het aantal liedjes nog? Eenentwintig.
Eenentwintig.
'¿Dónde está tu marido?'
'Weet … niet.' Ik verslik me in mijn eigen speeksel. Ik hoest, kwijl, hijg, snik, snotter.
In het Spaans volgen wat bevelen.
Handen. Handen over mijn lichaam. Over mijn borsten. Zijn het mannenhanden? Is zij het? Waarderend lijkt het.
Strelende vingers. Knijpen gemeen in mijn ene tepel. En in mijn andere tepel. De stomme dingen reageren nog ook.
Dan gil ik. Er steekt iets verrotte pijnlijk tegen het zachte vel van mijn rechterborst. De pijn schiet door naar
mijn tenen. Ik ruik geschroeid vlees. Míjn vlees. Shit! Ik trap met mijn benen, hoop iemand te raken. Hoe meer ik
spartel hoe meer het pijnlijk trekt aan mijn polsen en schouderspieren. De plastic tie-wrap snijdt in mijn vlees.
Ik raak niemand.
'¿Dónde está tu marido?'
'No sé. I don't know!' gil ik.
De slagen op mijn rug hervatten hun ritme met het kreetje van de vrouw na ieder woord, na iedere slag.
Ik hoor het mezelf murmelen. Ik moet me vasthouden aan eenentwintig.
'¿Dón-de …'
Mep.
Eenentwintig.
'… es-tá … '
Mep.
Eenentwintig.
'… tu …'
Mep.
Eenentwintig.
'… ma-ri-do?'
Na iedere zin een punt. Gloeiend.
In mijn borsten.
Eenentwintig.
Ik hoor vlakbij iemand gillen. Snerpend.
Door merg en been.
Smekend.
Ik ben het zelf.
|