Leesfragment De mythe van
Mellifera
Info Filmpje Achterflap Fragment Recensies Reacties Uitsterven?
Dan tegelijkertijd ruiken de beide dames het; de alarmgeur! Apisa en Mell kijken elkaar geschrokken aan en
rennen dan naar waar het tumult vandaan komt. Meer dan ze het horen, verstaan Mell en Apisa het: ‘Dood, dood, dood
aan de dar!’
Dan kunnen de vriendinnen een glimp opvangen van wat er gaande is. Het kille moorden van die ochtend gaat na de
middagpauze gewoon door. De vrouwen verdrijven een nieuwe groep mannen de stad uit. Men duwt een halfdode man,
gestoken door een vrouw die nu ook zwaar gewond is, naar buiten. Het wapen van de vrouw is met een groot deel van
haar eigen lichaam in de man achter gebleven. In een weerzinwekkende napompende stuip spuit haar uitgerukte
lichaamsdeel gif in de man. De alarmgeur van de stervende vrouw hangt zwaar om haar heen.
Apisa vraagt geschrokken aan Mell: ‘Hoe kon dit nou gebeuren? We sterven niet door de doodsteek als we
volksgenoten steken. Alleen in van die wezens waarin ons wapen blijft hangen!’
‘Foutje bedankt misschien?’ antwoordt een bange Mell flauw, om haar afgrijzen te verbergen.
De mannen kruipen doodsbang bij elkaar, hun hoofden deemoedig gebogen. De vrouwen hebben een voorbeeld gesteld
en geen van de mannen wil hetzelfde lot ondergaan als hun collega.
‘Dood, dood, dood aan de dar!’
Een van de mannen kijkt de vrouwen recht aan. Zijn blik kruist die van Apisa, die onbewogen terugkijkt. Ineens
schreeuwt ook zij: ‘Nutteloze spermafabriek, viezerik!’
Mell stoot haar kwaad aan.
Verstoord kijkt Apisa op. ‘Wat?’
‘Als ik ooit koningin ben, gebeurt dit niet meer. Belachelijk voorhistorisch gedrag.’
‘Het is altijd zo geweest, waarom zou het nu anders gaan?’ vraagt Apisa.
‘Nee, Apisa. Als ik de leiding heb, dan niets meer van dit alles. Niets meer, hoor je me Apisa? Barbaarse
toestanden.’ Mell is ontdaan.
‘Dood, dood, dood aan de dar!’
‘Lapzwansen! Slampampers!’
Om de argumenten van de vrouwen te ontkrachten, spreekt een oude gedistingeerde man: ‘We zijn geen lapzwansen.
We helpen toch ook met koelen en verwarmen van de stad!’ Hij kijkt Mell recht aan. Een warme gloed trekt door haar
heen. Wat een indringende blik, wat een mooie ogen heeft hij!
Met zijn rug tegen een muur blijft hij in het nauw gedreven staan. Bang kijkt hij naar alle steekwapens die op
hem zijn gericht. ‘Wat doen we nou verkeerd?’ vraagt hij nog rustig. ‘Jullie geven ons de indruk welkom te zijn,
doordat jullie ons zo vertroetelen en voeren. Is dit dan onze dank?’
‘Je zou trots moeten zijn dit offer te mogen brengen aan onze stad en Hymenoptera. Regel acht van de wet…’
roept een vrouw naast Mell.
Geïrriteerd onderbreekt de man de vrouw: ‘Binnenkort breekt de winter aan, dan doen jullie toch zelf ook niets
meer dan opeten en verwarmen.’
Twee vrouwen pakken hem nu vastberaden onder de armen en slepen hem mee naar buiten.
De oude schreeuwt nu: ‘Jullie zusters zijn zelf geen haar beter dan wij! Stelletje hypocrieten! Wij hebben geen
steekwapens, we kunnen ons niet eens verdedigen. We zijn de vredelievendsten van de hele stad! Wij zijn de prinsen
van het volk! Heb clementie. Genade! genade… Mevrouw, mevrouw,’ gilt hij nu met overslaande stem naar Mell, ‘u ziet
er voor rede vatbaar uit, zeg het ze! zeg het ze…’
Voordat hij nog wat kan roepen werken de vrouwen hem onder luid gejoel van de menigte de stad uit. Mell en
Apisa staan vlak bij de stadspoorten en zien hoe hij vecht voor zijn leven en tegenstribbelt. Drie vrouwen trekken
en sleuren aan hem en zonder pardon duwen ze ook hem over de rand van het ravijn. Verschrikt slaat Mell haar hand
voor haar mond, een golf van misselijkmakende angst overspoelt haar. Porrend en duwend werkt ze zich tussen de
andere ‘dames’ door naar de rand van het ravijn. Eigenlijk wil ze niet weten wat ze daar zal zien, maar toch kijkt
ze. Ze ziet hem door de lucht buitelen. Heel even blijft hij een tel hangen alsof hij de zwaartekracht wil tarten,
om ten slotte tegelijk met de andere darren toch te vallen.
Vlak voor ze te pletter vallen, slaan ze hun vleugels uit en vliegen ze vanuit het ravijn omhoog. Tientallen
vrouwen zien het ook en gaan er een stukje achteraan om ze verder te verjagen van de stad, om er zo voor te zorgen
dat ze zullen verkommeren en sterven van kou en honger.
Met tranen in haar ogen kijkt Mell de steeds kleiner wordende, oude man na. Zijn laatste woorden galmen nog na in
haar oren: “Zegt het ze, zeg het ze, zeg het ze.”
Vastbesloten ooit gerechtigheid te bewerkstelligen, draait Mellifera zich om. In de massa zoekt ze Apisa voor
troost. Ze wurmt zich terug naar de stadsingang alwaar een volgende afgrijselijke lynchpartij aan de gang is, van
mannen die niet wilden vertrekken.
Lijkbleek werkt Mell zich door de drom vrouwen terug richting ingang van de stad. Overal lijven om haar heen
die de tegengestelde kant op gaan. Door tranen verblind botst ze tegen iemand op. Een volgende vrouw die in koelen
bloede een man gaat executeren. ‘Dood, dood, dood aan de dar!’ schreeuwt ook deze vrouw.
Met een schok van herkenning huilt Mell: ‘Apisa? Apisa nee!’
Als in trance loopt de vrouw door.
‘APISA!’ gilt Mell, ze pakt de vrouw hardhandig beet: ‘Niet doen Pisaatje, niet doen,’ smeekt ze.
Apisa ontwaakt uit haar extase en staart blind naar Mell. Monotoon als een robot zegt ze: ‘Het sacrale
offer. Het grootste goed wat een dar Hymenoptera en ons volk mag brengen.’
Het scanderen gaat door: ‘Dood, dood, dood aan de dar!’
‘Apisa, niet doen. Het is niet nodig hen te doden. En stel dat het verkeerd gaat. Je wilt toch niet haar lot
ondergaan?’ Mell wijst naar de vrouw die de eerste steek heeft toegebracht. Kronkelend van pijn, ligt de vrouw
zwaargewond te creperen. Haar onderlichaam door haar eigen toedoen ruw opengereten. Dan sleuren werksters haar weg
van het strijdtoneel. Haar ingewanden slepen als een mismaakte bruidssluier achter haar aan. Zonder respect sleept
men haar naar het einde van de kade voor de stad. Voor deze “heldin” geen genadesteek van snelwerkend gif.
Verkrampt in haar lange, eenzame doodstrijd ligt ze daar alleen en trots zonder een kik te geven.
‘Dood, dood, dood aan de dar!’ klinkt het overal om hen heen.
Mell schudt Apisa door elkaar. ‘Idioot, kijk nu eens goed. Kijk naar die medeburgers die liggen te sterven.
Kijk vooral naar die vrouw. Is er iemand die haar eert?’
Terwijl Mell het zegt, stort men de nog levende maar stervende vrouw in het ravijn. Er wordt niets geëerd. Men
is eerder geërgerd, omdat de heldin de stadskade vervuilde. Apisa kijkt verschrikt naar het schouwspel.
‘Nou Apisa?’ vraagt Mell. ‘Is dat de dank voor de ‘heldin’? Is er iemand die haar zal onthouden? Ze heeft
geeneens een naam! Hoe kan ze geëerd worden? Hoe zou jij geprezen kunnen worden, niemand kent je, Apisa. Níémand
kent je. Je bent een nobody voor hen.’
‘Nobody?’ vraagt Apisa dom.
Door haar tranen lacht Mell. ‘Ja silly, alleen ik ken je. Ik gaf jou je naam. Kom laten we weggaan van
deze hel en gaan nadenken over de toekomst. Over je dans, dat was toch je droom?’ Met zachte drang voert Mell Apisa
weg van het slagveld voor de stadspoort. ‘Ga maar vast naar binnen, ik vind je straks wel.’ Kennelijk zijn de
laatste slachtingen gedaan, het schreeuwen en krijsen achter hen neemt wat af.
‘Wat ga jij dan doen?’ vraagt Apisa nu ook met een betraand gezichtje, terwijl ze omkijkt naar haar
vriendin.
‘Ik moet nog iets afhandelen. Ik ben later terug.’ Met een ruk draait Mell zich om en duikt nu ook de afgrond
in.
‘Mell!’ gilt Apisa verschrikt. Duwend baant ook zij zich een weg naar de rand van het ravijn. In de schijnbaar
oneindige diepte ziet ze een geelzwart gestreept figuurtje vallen. ‘O Mell,’ fluistert ze verdrietig. ‘Je hebt nog
nooit gevlogen…’
|