Fragment Du vin, du pain, du...
pindakaas?
Info
Filmpje Achterflap Fragment Recensies Reacties
We maken een verkenningsrondje. De zomer is duidelijk in aantocht. Langzaam droogt de aarde en scheurt
de klei. We lopen ieder naar onze favoriete plek. Voor Erik en onze honden Rocky en Gino, de heuvel. Voor mij
de schuren met al zijn geheimzinnige leven, dat piept en fladdert. Ik ben benieuwd of er zwaluwen zijn die al
eitjes of zelfs jonkies hebben. Op de telefoondraden hoor ik de volwassen zwaluwen gezellig kwetteren en
kletsen. Omdat de plafondbalken van deze schuur zo laag zijn, kan ik met mijn vingers in de kunstig gemetselde
mandjes. Ik voel vier schattige piepkleine eitjes.
Verdiept in mijn eigen gedachten en genietend van de idylle stap ik dieper het oude geitenhok in. Omhoog
speurend loop ik verder. Dan ben ik gesignaleerd. Als een ware stuntvlieger komt een zwaluw aanscheren en voert
een luchtaanval uit. Ik duik weg. Mijn voet stoot tegen iets aan. Ik kan mijn evenwicht niet meer bewaren.
Struikel met mijn handen naar voren. Val over iets heen in de schapenmest. Lig half op iets zachts. Het veert,
nee, blubbert mee. Ik kijk om. Zwarte ogen. Ik schrik me helemaal te pletter. Witte kop. Blootgetrokken rij
ondertanden. Grijnzende open bek. Een dood schaap! Nou ben ik niet zo’n tutje, maar een gil kan ik dit keer
toch niet onderdrukken. Erik komt aanrennen en samen staan we ons te verbazen. De andere schapen zijn er niet,
dus buurman heeft zijn dieren wel opgehaald vandaag. Zou hij deze niet gemist hebben? Het dier kan niet lang
dood zijn, want het stinkt nog niet zo erg.
Van de schrik bekomen, bel ik met mijn gsm de buurman over zijn dooie ooi:
‘Il y a une brebis mort dans mon étable.’
Vorige keer heb ik namelijk geleerd dat mouton weliswaar schaap is, maar dat een Fransman eigenlijk
voornamelijk vrouwtjesschapen houdt en dus over zijn vrouwen, zijn brebis praat. Schapenkaas is ook ‘une
brebis’.
‘Nee hoor, er ligt geen dooie ooi in uw stal’, zegt de buurman doodleuk.
Ik voel de bui al hangen, er is iets met dat vieze beest. Zitten wij straks met een lijk opgescheept. Zou dit
moederdier gestorven zijn tijdens een bevalling of zo? Haar uier is zo dik. Nee, ze heeft vast een ziekte,
anders hadden ze haar wel meegenomen om op te eten.
‘Maar ik kom hem wel halen’, klinkt het door de hoorn.
Een pak van mijn hart als een kleine tien minuten later de buurman met zijn gele Renaultje-bestel komt
aanrijden. Hij heeft zijn vrouw meegenomen en na het handenschudden beginnen ze een praatje. Ik had liever
gezien dat ze gelijk het dooie beest meenamen, maar zo werkt dat niet in Frankrijk. Eerst over koetjes en
kalfjes praten en in dit geval de rest van de veestapel vermijden. Aangezien we nog maar net zijn aangekomen,
kan ik ze alleen iets te drinken uit de koelbox aanbieden. Beleefdheidshalve weigeren ze twee keer, als ik even
zoveel keer beleefd aandring. De derde keer gaan ze overstag en zelfs mevrouw neemt een bekertje jus d’orange.
Ik verontschuldig me dat ik geen wijn heb, maar het is goed zo.
In de al hete meizon staan we op het erf te praten. Na een goed kwartier gooi ik voorzichtig de ooi maar weer
eens in de conversatie.
‘Het is geen ooi,’ zegt de buurman,
‘het is un mouton.’
Nou dat weer, dacht ik het goed onthouden te hebben... Maar eh, whatever buurman, haal alsjeblieft dat vieze
ding uit mijn stal. Daar aangekomen wijst hij op het schaap en zegt:
‘C’est un bélier.’
Boven het toch wel geurende lijk krijgen we Franse en biologieles. Brebis is ooi, en bélier is ram. Het ding
dat ik voor een volle uier had aangezien, waren zijn kloten! Ze lachen hartelijk om onze onwetendheid en met
zijn vieren pakken we ieder een poot. Loodzwaar dood gewicht. De kop knakt droevig naar onderen. Wij slepen
puffend en zij vooral transpirerend, het stinkende dier naar hun Renaultje. Als buurman de achterdeur opendoet,
slaat een walmende hitte ons tegemoet. Hierbij ruikt het schaap prettig. Het autootje heeft in de zon denk ik
kooktemperaturen bereikt. We pakken allemaal weer een poot en jonassen het lijk de auto in. Als ik opkijk van
mijn taak, schrik ik me die dag voor de tweede keer een ongeluk. Vanuit de auto kijken groteske ogen achter een
jampotbril me aan. Een oud heksje, minstens honderd jaar oud. Armoedige bevuilde kleding. Verwilderd haar. Met
een kakelend geluid toont ze een prachtige lach met nog maar twee tanden onder en
eentje boven. Vuile plekken in haar kleding doen vermoeden dat ze de wc regelmatig niet meer op tijd haalt. De
stank uit de auto komt ongetwijfeld bij haar vandaan.
‘Maar...’ stamel ik stomverbaasd, ‘heeft zij in de bakkende zon hier al die tijd gezeten? Moet zij niet iets
drinken? Dat schaap kan toch niet bij haar? Moet ze er niet uit?’
‘Pas de problème, c’est maman...’
|